Odysseus

Telemachos, de zoon van Odysseus, was een baby van een maand oud toen zijn vader scheep ging vanuit Ithaka om deel te nemen aan een oorlog waarmee hij eigenlijk niets te maken wil de hebben. Inmiddels was hij een volwassen man van twintig. En zijn vader was nog steeds niet teruggekeerd uit Troje.

De zaken in Ithaka stonden er niet best voor. In de loop van de jaren waren er steeds meer gekomen: parasieten en profiteurs die zich toegang verschaften tot het paleis zonder heer. Playboys en verwaande prinsen van de eilanden uit de omgeving. Inmiddels waren het er niet minder dan honderdachttien. Elke dag weer praatten ze in op Penelope, Odysseus’ vrouw. Ze zeiden haar dat haar man zeker dood was. Ze zeiden dat Ithaka een nieuwe koning nodig had. Ze zeiden dat zij een van hen moest huwen. Wat moest zij doen? Zij was ervan overtuigd dat Odysseus nog leefde en op een dag zou terugkeren. Ze had een list bedacht. Ze was een groot tapijt aan het weven met voorstellingen van de Trojaanse Oorlog. Ze had haar belagers verteld dat ze het tapijt eerst moest afmaken voordat ze klaar zou zijn voor een huwelijk met een van hen. En elke dag weet de ze en elke nacht haalde zij het werk uit dat zij die dag had gedaan. Zo ging het nu al jaren. Zij wachtte op Odysseus en de horde profiteurs wachtte tot zij klaar was met wachten. Intussen sliepen ze in de koninklijke vertrekken, lieten ze het vee slachten voor hun braspartijen, dronken ze de wijnkelders leeg en vergrepen ze zich aan het vrouwelijk personeel.

Telemachos had nu de leeftijd om in te zien wat er rondom hem gebeurde. Op een dag nam hij zich voor de parasieten te verjagen uit het huis van zijn ouders. Ze lachten hem recht in zijn gezicht uit. Hij was niet tegen hen opgewassen. Maar hij moest iets doen. Zo ging het niet langer. Hij had een onbeheersbare aandrang om zich op een of andere manier te bewijzen. En zo besloot hij naar zijn vader op zoek te gaan. Ze zeggen dat het de godin Athene was die hem op dit idee bracht. Hij nam een schip en vertrok.

De parasieten in het paleis zagen hem vertrekken en stuurden een schip achter hem aan. Hij mocht dan een snotneus zijn, hij was wel de zoon van Odysseus. Het zou geen slecht idee zijn hem voor alle zekerheid uit de weg te ruimen. In Ithaka konden ze niets doen, want dan zou Penelope nooit toestaan dat een van hen haar man zou worden. Maar zeereizen zijn gevaarlijk. Een ongeluk zit in een klein hoekje. Ze legden een hinderlaag. Op zijn terugtocht zouden ze hem te grazen nemen.

Telemachos zeilde naar Pylos om de oude koning Nestor te vragen of hij iets wist over zijn vader. Hij werd gastvrij onthaald. Nestor vertelde alles over de heldendaden van Odysseus tijdens de oorlog. Maar bruikbare informatie over zijn terugtocht had hij niet. Van Pylos ging Telemachos over land naar Sparta, waar hij werd ontvangen door Menelaos en Helena, die hem wederom gastvrij onthaalden en vertelden over de oorlog. over hun omzwervingen van acht jaar en over de brute moord op Agamemnon. Maar ook zij hadden geen nieuws over Odysseus. Niemand had iets over hem vernomen sinds hij tienjaar geleden uit Troje was vertrokken. Niemand had enig idee waar hij was.

Odysseus was op het eiland Ogygia, een paradijselijk oord, begroeid met wijnranken, cipressen en populieren, ergens in een verborgen uithoek van de Middellandse Zee. Daar zat hij nu al zeven jaar. Hij werd vastgehouden door de nimf Kalypso. Ze as een prachtige vrouw. Ze beloofde hem het eeuwige leven en de eeuwige jeugd als hij voor altijd bij haar zou blijven. Ze beminde hem elke nacht de hele nacht. Ze probeerde hem Ithaka te doen vergeten.

Poseidon, de aartsvijand van Odysseus, was een paar dagen weg van de Olympus vanwege een groot religieus feest te zijner ere in Ethiopië. Athene maakte van de gelegenheid gebruik om met Zeus te praten en hem ervan te overtuigen dat het tijd was voor de arme Odysseus om naar huis te gaan. Zeus stuurde zijn boodschapper Hermes naar Ogygia en Kalypso had geen andere keuze dan te gehoorzamen. Ze hielp Odysseus een groot vlot te bouwen, gaf hem voldoende proviand, ze gingen voor de laatste keer met elkaar naar bed en toen vertrok Odysseus. Maar terwijl Poseidon terugvloog van Ethiopië naar de Olympus op zijn gevleugelde strijdwagen zag hij het vlot. Hij stuurde een ziedende storm. Hij zweepte de zee op tot schuimende golven. Hij sloeg het fragiele vlot aan stukken. Twee dagen later spoelde Odysseus aan op een vreemde kust, naakt en uitgeput. Hij vond beschutting achter een struik en viel in slaap.

Een groep meisjes kwam naar de kust om de was te doen. Toen ze klaar waren en de was te drogen hadden gelegd, speelden ze een spelletje met een bal. Op een gegeven moment viel de bal in het water. De meisjes begonnen te schreeuwen. Odysseus schrok wakker. Hij stond op, naakt als hij was, terwijl hij zijn pik bedekte met een tak met bladeren. Gillend vluchtten de meisjes weg, allemaal behalve één. Odysseus viel op zijn knieën voor haar en zei: ‘Bent u een godin of een mens? Als u een godin bent, moet u wel Artemis zijn of Aphrodite, onovertroffen in schoonheid. Als u een mens bent, prijs ik driewerfgelukkig uw ouders en driemaal driewerfgelukkig de man die u huwde.’ ‘Ik ben Nausikaä. Ik ben de dochter van koning Alkinoös van de Phaiaken die dit eiland bewonen dat de naam Scheria draagt. Overigens ben ik niet getrouwd. Neem deze kleren. Ik breng u naar het paleis.’

Koning Alkinoös onthaalde Odysseus met groots vertoon van gastvrijheid, zonder zelfs naar zijn naam te vragen. ‘s Avonds werd een feestelijk banket bereid. Er was een bard die zong over de Trojaanse Oorlog, de heldendaden van de Grieken en de inname van Troje. Odysseus begon te huilen. Koning Alkinoös zag het en vroeg de bard te stoppen. ‘Wat is er? Bevalt het lied u niet? Ik vraag de bard onmiddellijk een ander lied te zingen.’ ‘Het zijn de herinneringen’ zei Odysseus. Voor een moment verzonk hij in gedachten. En toen kwam het hoge woord eruit.

‘Ik ben Odysseus.’ Er ging een schok door de zaal. ‘Die nacht dat Troje brandde is nu tienjaar geleden. Al die tijd heb ik rondgezworven. Al die tijd had ik maar één verlangen: terugkeren naar mijn geliefde land Ithaka en mijn vrouw Penelope. Maar tot op de dag van vandaag is mij dat niet gelukt.

Toen ik met mijn schepen en bemanning wegvoer van Troje, kwam ik in een storm terecht. We gingen voor anker bij Ismaros van de Kikoniërs. Hoewel ik de zaak niet vertrouwde en zo snel mogelijk weg wilde varen na water en proviand te hebben ingeslagen, plunderden mijn manschappen de stad. Dankzij mijn interventie spaarden ze de tempel van Apollo. De priester gaf ons zakken sterke wijn als dank. Ik zei mijn mannen dat we onmiddellijk moesten vertrekken. Maar zij dronken de wijn en vielen in slaap op het strand. De Kikoniërs uit het binnenland hadden de rookpluimen zien oprijzen uit de stad en vielen ons aan. We wonnen de strijd en konden vertrekken. Maar we hadden gevoelige verliezen geleden, die des te gevoeliger waren omdat ze onnodig waren geweest.

Een noordoostenwind dreef ons naar het eiland Kythera. Toen de wind na vier dagen ging liggen, probeerden we Kaap Malea te ronden om noordwaarts naar Ithaka te zeilen. Maar de wind stak weer op en sloeg ons opnieuw uit koers. Na negen dagen bereikten we een eiland. Ik stuurde drie mannen aan wal om water te halen. Toen ze niet terugkwamen, nam ik hoogstpersoonlijk de leiding over een reddingsmissie. Wie vonden ze in een dorp onder een boom, volledig versuft en met een gelukzalige glimlach om hun mond. Ze waren hun missie totaal vergeten. Ze wilden blijven. Ze wilden voor altijd blijven. Ze hadden gegeten van een mysterieuze bloem die de lokale bevolking lotus noemde. Ook mij boden ze aan ervan te eten. Maar ik weer stond de verleiding. Ik sloeg mijn mannen in de boeien en bracht ze terug naar de schepen.

Vervolgens kwamen we bij een eiland met wilde geiten. Ik gaf mijn mannen de opdracht er zoveel mogelijk te vangen als proviand. Zelfvoer ik met één schip weg om het eiland te verkennen dat ik zag liggen aan de overkant. Dit was het land van de Cyclopen, een volk van verwilderde reuzen, die zo worden genoemd omdat ze maar een oog hebben, midden in hun monumentale voorhoofd. Ze leven verspreid over de eilanden daar in de buurt in grotten. Ze leven als schaapherders. Ze zijn achterlijk. Ze drinken melk in plaats van wijn. Ze eten mensenvlees. Maar dit alles wist ik toen nog niet.

We gingen aan wal en vonden een gigantische grot. Op rekken langs de wanden lagen de schapenkazen hoog opgetast. Ik zei mijn mannen dat we de kazen in zakken moesten stoppen en zo snel mogelijk moesten vertrekken. Maar zij stonden erop twee biggetjes te slachten die rondscharrelden in de grot. Ze maakten een vuur, roosterden het vlees en toen kwam hij terug. Hij leidde zijn kudde de grot in en sloot de grot af met een reus- achtige steen, zo groot dat twintig spannen ossen hem niet van zijn plaats zouden kunnen krijgen. Zijn naam was Polyphemos. Hij was een zoon van Poseidon. Hij was een Cycloop. Ik sprak hem aan: ‘Wij zijn Grieken, op weg van Troje naar Ithaka. In naam van Zeus de beschermer van vreemdelingen vraag ik u ons gastvrijheid te verlenen.’ Als antwoord greep hij twee van mijn matrozen bij hun enkels, sloeg hun hoofden stuk tegen de wand van de grot zodat hun hersens in het rond spatten en at hun lijken rauw terwijl hun botten kraakten tussen zijn tanden. Toen ging hij slapen. Wat moesten we doen? Zelfs als het ons zou lukken het monster te doden, zouden we verdoemd zijn, want alleen hij was sterk genoeg om de reusachtige steen op te tillen die de grot afsloot. Zo bracht ik de nacht door, piekerend over een plan om te ontsnappen, terwijl het monster gruwelijk snurkte. De volgende ochtend nam hij twee Van mijn mannen als ontbijt, leidde zijn kudde naar buiten en sloot de grot achter zich af met de reusachtige steen. Achter in de grot had ik een paal zien liggen van vers olijfhout die gebruikt kon worden om rekken te bouwen voor de kazen. Met mijn zwaard sneed ik een scherpe punt aan de paal, hardde het hout in het vuur en verborg hem onder een hoop mest. Die avond kwam Polyphemos terug, at twee van mijn mannen en ik bood hem de wijn aan die ik van de Apollopriester van de Kikoniërs had gekregen. Hij dronk de zak in één teug leeg en vroeg er nog een. Ook die dronk hij in één teug leeg. ‘Wat is je naam?’ vroeg hij mij. ‘Mijn naam is Niemand,’ zei ik. ‘Als dank voor deze drank zal ik Niemand als laatste opeten.’ Hij viel en lag in coma. Hij was straalbezopen. Hij had nog nooit in zijn leven iets sterkers gedronken dan melk.

We pakten de paal en met z’n allen dreven we hem met al onze kracht in zijn ene oog en draaiden hem rond als een boor. Het oog siste. Polyphemos schreeuwde het uit. De kreten waren zo ijselijk en zo luid dat de Cyclopen uit de omgeving kwamen kijken wat er aan de hand was. ‘Ik ben blind’ schreeuwde Polyphenos. ‘Wie heeft dat gedaan?’ vroegen ze hem. ‘Niemand. Niemand heeft dat gedaan.’ Hoofdschuddend ging ze terug naar hun grotten in de veronderstelling dat hij gek was geworden.

De volgende ochtend vond de Cycloop op de tast de ingang van de grot en tilde de reusachtige steen op om zijn schapen naar buiten te laten. En met zijn handen voelde hij of wij niet probeerden te ontsnappen. Maar ik had mijn mannen met touw onder de buiken van de rammen gebonden. Zelf hing ik onder de grootste ram, terwijl ik mij met mijn vingers en tenen vastgreep aan zijn vacht. De Cycloop aaide over de ruggen van zijn dieren terwijl ze naar buiten gingen. Toen hij de grootste ram voelde, waaronder ik hing, zei hij: ‘\Waarom loop jij niet voorop, zoals gewoonlijk? Ach, ik weet het, je bent verdrietig voor mij.’ En zo bereikten wij ons schip. We brachten de kudde aan boord en roeiden weg. ‘Dag, Cycloop’ schreeuwde ik. ‘Bedankt voor je schapen.’ Hij slingerde een enorm rotsblok in onze richting en miste ons maar net. ‘Als iemand je ooit vraagt wie je heeft verblind, zeg dan niet dat het Niemand was, maar de grote Odysseus uit Ithaka.’ Polyphemos riep zijn vader Poseidon aan en bad: ‘Ik smeek u vader, grote god van de zeeën, als mijn vijand Odysseus ooit thuiskomt, laat hem dan zo laat mogelijk arriveren, op een vreemd schip, na veel ellende te hebben doorstaan, na al zijn manschappen te hebben verloren om nog veel meer ellende te vinden in zijn huis.’ Poseidon heeft zijn gebed verhoord. Sinds die dag heeft hij mij bij voortduring tegengewerkt.

Van het land van de Cyclopen voeren we in noordelijke richting en we kwamen aan op het eiland van Aiolos, de god van de winden. Hij ontving mij gastvrij en gaf mij een zak met winden, afgesloten met zilverdraad. Hij gaf mij instructies over hoe ik de verschillende winden een voor een kon loslaten om zo de koers te varen die ik maar zou willen. Het ging voorspoedig. We konden Ithaka bijna zien liggen. Maar toen, op een moment dat ik in slaap was gedommeld, hebben mijn mannen de zak gepakt en opengerukt omdat ze dachten dat er wijn in zat. Alle winden ontsnapten tegelijk en dagenlang werden we heen en weer geslingerd in alle windrichtingen. We verloren vijf schepen.

Na zeven dagen kwamen we bij het land van de Laistrygonen. Hun stad is gelegen aan een diepe inham, die een natuurlijke haven vormt, afgeschermd met hoge klippen. Tot mijn schrik zag ik de andere schepen de haven binnenvaren en aanleggen. Ik besloot dat het veiliger was om buitengaats voor anker te gaan. Om een lang verhaal kort te maken: het waren kannibalen. Ze namen twee van mijn mannen te grazen. De anderen probeerden te vluchten. De kannibalen achtervolgden hen niet. In plaats daarvan renden ze regelrecht naar de klippen rond de haven. Ze bedolven de schepen onder een lawine van rotsblokken voordat ze konden worden vlot getrokken. Daarna vermoordden en verorberden ze de mannen op het strand.

Met mijn enig overgebleven schip zeilde ik in oostelijke richting. Na een lange reis bereikten we Aiaia, het Eiland van de Dageraad, dat werd bewoond door de godin Kirke. Ze was een prachtige vrouw, maar ook een tovenares en ze had weinig op niet mensen. Ik stuurde een expeditie van tweeëntwintig man uit op verkenning. Ze vonden het paleis van Kirke op een grote open plek in het bos midden op het eiland. Er liepen leeuwen en wolven rond. Ze vielen mijn mannen niet aan, maar gingen rechtop staan op twee poten en omhelsden hen. je zou zeggen dat het mensen waren. En dat waren het ook. Het waren matrozen en reizigers die door Kirke in dieren waren veranderd. Kirke nodigde mijn manschappen binnen in haar paleis en zette hun een groots banket voor. Maar zodra ze gulzig aan het eten. waren, tikte ze hen één voor één met haar toverstaf op de schouder waardoor ze veranderden in varkens. Een van hen had het zaakje niet vertrouwd. Hij was buiten gebleven en had door de ramen gezien wat er was gebeurd. Hij rende terug naar het schip en vertelde mij alles. Meteen greep ik mijn zwaard en ik liep het bos in om mijn mannen te redden. Ik had geen plan, maar dat zou ik vanzelf wel krijgen. Toevallig kwam ik Hermes tegen. Hij gaf mij een geurende witte bloem die moly wordt genoemd. Het is een bloem die alleen de goden kunnen vinden. Hij zei dat de geur mij zou beschermen tegen de toverkunsten van Kirke. Zij bood ook mij een rijke maaltijd aan. En toen zij opstond en mij met haar toverstaf op mijn schouder tikte, rook ik aan de bloem. Er gebeurde niets. Ik sprong op en trok mijn zwaard. Kirke viel op haar knieën en smeekte mij haar te sparen. Ze zou mijn vrouw worden en ik zou samen met haar regeren over Aiaia. Ik liet haar. met mijn zwaard op haar keel, een dure eed zweren dat zij geen rare fratsen meer zou uithalen en dwong haar iedereen terug te veranderen in mensen, niet alleen mijn eigen mannen, maar iedereen die ze in de loop der jaren in dieren had veranderd. Dit deed ze. En toen ging ik met haar naar bed. Zo begon mijn verblijf op het paradijselijke eiland Aiaia aan de zijde van Kirke. Ze heeft mij drie zonen gebaard.

Maar al die tijd heb ik Ithaka niet kunnen vergeten. Ik wilde naar huis. Kirke begreep het. Ze zei dat ik eerst naar Tartarus moest varen, het land van Hades, om de schim van de ziener Teiresias een profetie te vragen en beter voorbereid te zijn op
mijn terugtocht. Ze legde mij uit waar het Was: in het hoge noorden, bij de Oceaan, waar de rivieren Phlegethon en Kokytos uitmonden in de Acheron. ‘Graaf daar een kuil,’ zei ze, ‘en offer een jonge ram en een zwart schaap aan Hades en Persephone. Laat het bloed in de kuil lopen en wacht tot Teiresias verschijnt. jaag alle andere schimmen weg met je zwaard. Laat hem zo veel van het bloed drinken als hij wil en luister naar zijn advies.’ Ze toverde een gunstige wind voor ons en al snel bereikten we het land van de doden, waar ik alles nauwkeurig conform haar instructies uitvoerde.

De eerste schim die verscheen was de schim van Elpenor. Hij was een van mijn mannen. Hij was de dag vóór ons vertrek uit Aiaia dronken van het dak gevallen. We waren zo haastig vertrokken dat we hem niet eens hadden gemist. Ik beloofde hem terug te gaan naar Aiaia om hem naar behoren te begraven en liet hem een klein slokje drinken van het bloed, omdat ik medelijden met hem had. Daarna verscheen de ene schim na de andere, mannen en vrouwen, gestorven in verschillende tijden. En toen zag ik mijn moeder. Ik probeerde haar te omhelzen, maar mijn armen gingen dwars door haar heen alsof ik een rookwolk probeerde te omhelzen. Maar ik liet niemand van het bloed drinken vóór Teiresias, zelfs haar niet.

En toen verscheen hij. Gulzig en dankbaar dronk hij het bloed. Hij zei mij dat ik mijn mannen goed in de gaten moest houden omdat zij in de verleiding zouden komen het vee van een god te stelen. Hij zei mij dat ik mij moest voorbereiden op grote problemen in Ithaka, omdat vreemden bezit hadden genomen van mijn paleis. Hij verdween. Toen kon ik mijn moeder eindelijk toestaan haar dorst te lessen. En alle andere schimmen. Ik heb alle helden, koningen en prinsessen gezien van wie ik alleen had gehoord in de mythen. Ik zag Minos, Orion, Tantalos en Sisyphos. Ook mijn strijdmakkers verschenen: Agamemnon, verscheurd door haat jegens Klytaimnestra en vrouwen in het algemeen, Achilles, die ik heb verteld over de grote daden van zijn zoon Neoptolemos, en Ajax. Laten we zwijgen over Ajax.

Ik ben teruggevaren naar Aiaia en heb het lijk van Elpenor begraven. Ik heb een roeispaan op zijn graf gezet als zerk. Kirke was blij mij weer te zien. Maar ze wist dat ik na onze nacht samen weer zou vetrekken. Ze waarschuwde mij dat ik langs het eiland van de Sirenen zou moeten varen, vreemde wezens met vrouwenhoofden en vogellichamen, die zo betoverend zingen dat ze elke zeeman die hen passeert naar zich toe lokken en op de klippen doen varen. ‘Als je ze wilt horen,’ zei Kirke, ‘moet je dat zo doen: stop was in de oren van je bemanning en bind jezelf stevig vast aan de mast. Laat je mannen zweren dat ze je niet losmaken, hoe hard je ook smeekt, vloekt of dreigt.’ Ze waarschuwde me voor meer gevaren, kuste mij en we vertrokken.

Ik heb Kirkes instructies opgevolgd en ik heb de Sirenen gehoord. Het was onbeschrijflijk. Het was geen gezang maar een soort van trillend verlangen dat de lucht vulde en waaraan niemand weerstand kan bieden. Ik werd verscheurd door weemoed en liefde, jankte tranen met tuiten en wilde maar één ding: daar zijn waar zij waren. Ik heb mijn mannen met de dood bedreigd, maar zij deden wat ik hun had verteld en bonden mij alleen maar steviger aan de mast. Het duurde uren voordat ik weer een beetje mijzelf werd. En zelfs nu nog, wanneer ik terugdenk aan dat betoverende gezang, werd ik vervuld van emotie.

Daarna moesten we langs twee klippen, Skylla en Charybdis, waarvan wordt verteld dat het betoverde monsters zijn. Charybdis slokt op ongezette tijden een enorme hoeveelheid zeewater op om die vervolgens niet enorm geweld uit te spuwen. Skylla is bezaaid met de botten van zeelieden die op haar verraderlijke rotsen schipbreuk hebben geleden. Om Charybdis te vermijden stuurde ik het schip te dicht langs Skylla. Ik raakte een rots en zes van mijn beste mannen sloegen door de manoeuvre overboord in het kolkende water. Ik kon niet omkeren om hen te redden. Het was te gevaarlijk.

Ik wilde ten koste van alles de Syniplygaden vermijden, de Samenklappende Rotsen, waar alleen het schip de Argo ooit ongeschonden doorheen is gevaren. Daarom zette ik een andere koers die ons voerde naar het eiland van Helios, de zonnegod. Dat eiland heet Thrinakia en het is het graasland van zijn magnifieke kudde van vijftig schitterende runderen. We gingen aan wal, maar ik liet mijn mannen zweren dat ze met hun handen van de runderen af zouden blijven. Maar de wind draaide en dertig opeenvolgende dagen konden we niet uitvaren. De proviand die Kirke ons had meegegeven begon op te raken. De mannen probeerden vis te vangen, maar ze hadden weinig succes. En op een gegeven moment, toen ik net even in slaap was gevallen, heeft een van hen de anderen overtuigd dat het geen kwaad kon een of twee runderen te slachten. De god zou ze niet missen. Ik sliep, ik zweer het. Ik kon er niets aan doen. En toen ik wakker werd, was het kwaad al geschied. Dit was precies waarvoor de ziener Teiresias mij had gewaarschuwd. Helios ziet alles, want hij is de zon. Hij was woedend en heeft zijn beklag gedaan bij Zeus. En toen we waren uitgevaren, heeft Zeus ons schip verpletterd. Al mijn mannen zijn verdronken.  lukte het om op volle zee van de mast, een stuk van de kiel, wat ander wrakhout en scheepstouw een vlot te improviseren dat mijn leven heeft gered.

Maar er stak een zuidelijke storm op en ik werd teruggeblazen naar de kaap Charybdis. Toen ik bij de monding van de rots kwam, heb ik mij vastgeklampt aan een overhangende tak. Mijn vlot werd naar binnen gezogen en ik heb mij pas laten vallen toen het met enorm geweld weer werd uitgespuwd. Ik had enorm veel mazzel. Het lukte. Ik landde op het vlot en met mijn handen peddelde ik weg van Charybdis. Na negen dagen spoelde ik aan op een weelderig eiland, overgroeid met wijnranken en lommerrijke bomen. Dit was Ogygia, het eiland van de nimf Kalypso. Ze werd verliefd op me. Ze beloofde mij de onsterfelijkheid en de eeuwige jeugd. Ze beminde mij elke nacht als een godin. Zeven jaar heeft zij mij vastgehouden in de zachte omhelzing van haar liefde voor mij. Zevenjaar heb ik dagelijks gehuild aan het strand uit verlangen naar Ithaka en mijn vrouw Penelope. Uiteindelijk liet ze mij gaan. Ze hielp mij een vlot te bouwen en ik ben weggevaren. Dat was twee dagen geleden. Maar Poseidon heeft mijn vlot verbrijzeld en als drenkeling ben ik geland op uw kust, koning Alkinoös. Zo is het gegaan. Nu weet u alles.’

De Phaiaken hadden ademloos geluisterd. En ze geloofden hem nog ook. ‘Je bent een moedig man, Odysseus zei koning Alkinoös, ‘en je hebt veel doorstaan. Het wordt normaal gesproken gezien als een misdrijf, of op z’n minst als gezichtsverlies, als een bevelhebber alle schepen en manschappen verliest waarvoor hij verantwoordelijk is. Als scheepvarende natie zijn wij erg gevoelig voor dat soort dingen. Maar je hebt ons duidelijk gemaakt dat het niet jouw schuld is. Het is de schuld van je manschappen omdat ze bij talloze gelegenheden niet naar je hebben geluisterd.’ Odysseus knikte. ‘We zullen je helpen. Morgenochtend brengen we je naar Ithaka.’ ‘Dank u voor uw exemplarische gastvrijheid, majesteit.’ ‘Gastvrijheid is het belangrijkste principe. Het is de kern van het verhaal.’ Ergens in een hoekje van de zaal zat Nausikaä. Ze kreeg tranen in haar ogen. Niemand zag het, behalve haar vriendin. Ze sloeg een arm om haar heen en fluisterde in haar oor: ‘Ik weet het, Nausikaä. Met zo’ briljante leugenaar had je wel willen trouwen.’ Nausikaä zei niets.

De volgende ochtend werd het schip in gereedheid gebracht. Odysseus ging aan boord. Koning Alkinoös gaf hem een schat aan geschenken mee. De Phaiaken hadden zelfnavigerende schepen. En in de nacht bereikten ze Ithaka na een wonderbaarlijk snelle reis. Ze vermeden de centrale haven en gingen voor anker in de baai Phorkys. Ze besloten Odysseus niet wakker te maken. Ze droegen hem aan wal, legden hem en zijn geschenken in een verborgen grot en zeilden terug naar huis. Maar Poseidon was woedend dat ze Odysseus hadden geholpen en vlak voordat het schip de haven in voer op Scheria sloeg hij het met zijn vlakke hand en veranderde het in een rots. met bemanning en al. ‘Laat dat een les voor ons zijn.’ zei koning Alkinoös. ‘We zullen nooit meer gastvrij zijn voor vreemdelingen.’

Toen Odysseus wakker werd, herkende hij zijn dierbare vaderland niet. De godin Athene had mist gelegd over de heuvels. Ze ging naar hem toe. in de gedaante van een jonge schaapherder. Odysseus vertelde haar dat hij van het eiland Kreta kwam en dat hij, omdat hij de zoon van de koning had vermoord, naar het noorden was gevlucht op een Sidonisch schip. Het was een lang verhaal en het eindigde ermee dat hij tegen zijn zin hier aan wal was gezet. ‘Welk eiland is dit jongen?’ Athene lachte. ‘Wat ben je toch een Fantastische leugenaar. Als ik niet was wie ik ben, had ikje nog geloofd ook. Ik ben Athene en dit is Ithaka. Eindelijk is het me gelukt om je thuis te krijgen. Sorry dat het zo lang heeft geduurd, maar mijn oom Poseidon is machtig en ik kon hem niet openlijk tegenwerken., Ze veranderde Odysseus in een bedelaar, gehuld in stinkende lonipen. Hij was onherkenbaar. Ze zei hem dat hij naar de hut van Eumaios moest gaan, de hoeder van de koninklijke varkensstapel, die hem al die tijd trouw was gebleven.

Eumaios onthaalde hem gastvrij in zijn schamele hut en Odysseus vertelde hem een ander lang leugenverhaal over zijn afkomst en verleden. Hij vertelde dat hij had gehoord dat Odysseus nog in leven was en op weg naar Ithaka. Toen hoorden ze voetstappen. Iemand naderde de hut. `Waarom slaan de honden niet aan?’ vroeg Odysseus. De deur ging open en daar stond Telemachos. Hij was teruggekomen uit Sparta. Om de hinderlaag te omzeilen die de playboys, profiteurs en parasieten voor hem hadden gelegd, was hij niet naar de centrale haven gevaren, maar ongezien aan wal gegaan in de buurt van Eumaios’ hut. Langzaam drong het tot Odysseus door dat die man die daar in de deuropening stond, zijn zoon was, die hij twintigjaar geleden als pasgeboren baby had achtergelaten om tegen zijn zin deel te nemen aan de grootste oorlog uit de geschiedenis. Athene veranderde hem weer in zichzelf en vader en zoon vielen elkaar in de armen. Ze bespraken de situatie in het paleis. Ze besloten dat Telemachos daar eerst naartoe zou gaan maar dat het verstandiger zou zijn om voorlopig nog niets aan Penelope te vertellen.

Opnieuw vermomd als bedelaar ging Odysseus samen met Eumaios naar het paleis. Onderweg kwamen ze de geitenherder Melantheus tegen, die Odysseus uitlachte en in zijn gezicht spuugde. Odysseus hield zich in. Op de binnenplaats van het paleis zag Odysseus zijn oude hond Argos liggen op een hoop mest. Hij was vermagerd en ziek. Hij lag op sterven. Met zijn laatste krachten richtte hij zich op en kwam kwispelend op zijn oude baasje af. Hij legde zijn kop in zijn schoot en blies zijn laatste adem uit. Het lukte Odysseus nauwelijks om zijn tranen te verbergen.

Eumaios leidde hem naar de grote eetzaal. Telemachos speelde het spel dat hij niet wist wie hij was en bood hem formeel gastvrijheid aan. Odysseus ging bedelend langs de tafels om uit te vinden wat voor soort mannen dit waren die zaten te schransen en te zuipen in zijn paleis. Hij werd uitgelachen, bespot, beledigd en vernederd. Penelope hoorde van hun wangedrag en was in alle staten. Ze zei haar oude kamermeid dat ze moest zeggen dat ze de bedelaar die avond zou willen ontvangen. Ze hoopte dat de vreemdeling misschien nieuws zou hebben over Odysseus.

Ze herkende hem niet en hij verteld jaar een lang fictief verslag over zijn Kretenzische afkomst en omzwervingen in de zuidelijke Middellandse Zee. Hij vertelde dat hij Odysseus had ontmoet, niet zo lang geleden, dat hij op weg was naar het orakel van Dodona en dat hij hoogstwaarschijnlijk binnenkort zou terugkeren naar Ithaka. Penelope was dankbaar voor het hoopvolle nieuws. ‘Ik had laatst een droom,’ zei ze. ‘Ik droomde dat ik twintig ganzen had die al het graan opaten en toen kwam er een adelaar en die maakte al mijn lieve ganzen dood. lk moest huilen. Wat zou deze droom betekenen, volgens u?` ‘Dat kan maar één ding betekenen. Die ganzen zijn de parasieten hier aan dit hof en die adelaar is Odysseus. Hij zal zeker snel terugkomen. Maar waarom moest u eigenlijk huilen? Penelope haalde haar schouders op. Ze beval haar oude kamermeid de voeten te wassen van deze bedelaar. Ze waste zijn voeten en toen zag ze het litteken op zijn dijbeen. Het was het litteken dat Odysseusjaren geleden had opgelopen toen hij tijdens de jacht was aangevallen door een everzwijn. Ze gilde van vreugde. Odysseus legde net op tijd een hand op haar mond. Penelope had niets gemerkt. Althans, dat dacht Odysseus.

Tijdens het banket van de volgende avond vroeg een van de playboys of er misschien iets was wat Penelope zou kunnen overtuigen een van hen te huwen. Ze antwoordde dat er wel iets was. Maar het was moeilijk. Het was iets wat alleen Odysseus kon. Ze legde het uit. Ze liet iemand de boog van Odysseus halen. Het was een grote boog en het kostte zo veel kracht hem te spannen dat alleen Odysseus ertoe in staat was. En met die boog had hij een keer dwars door twaalfbijlen geschoten die in een rij waren opgesteld. Als een van hen dat zou kunnen nadoen, zou ze met diegene trouwen.

Ze gingen de uitdaging aan. Maar niemand Was in staat om de boog te spannen. Ze besloten dat ze te dronken waren en dat ze het de volgende dag opnieuw zouden proberen. Odysseus vroeg of hij het eens mocht proberen. Ze protesteerden luid, maar hij had de boog al gespannen. Met een welgemikt schot schoot hij dwars door de twaalf bijlen heen. En toen pakte hij een andere pijl en schoot hem door de keel van de parasiet met de grootste mond. Ze sprongen op. Een hevig gevecht brak uit. Odysseus slachtte ze één voor één afmet de pijlen van zijn boog. Hij werd geholpen door Telemachos en Eumaios. Ze hadden het voordeel van de verrassing. Het Werd een bloedbad. Alle honderdachttien profiteurs werden vermoord. Sommigen hadden om genade gesmeekt, maar Odysseus kende geen genade.

Hij vroeg de oude kamermeid welke dienstmeisjes met de playboys naar bed waren gegaan. ‘Allemaal, op twaalf na.’ De schuldigen kregen het bevel de eetzaal te reinigen van het bloed en daarna werden ze opgehangen. Melantheus, de geitenherder die Odysseus in het gezicht had gespuugd, werd levend ontdaan van zijn handen, zijn voeten, zijn neus, zijn tong, zijn pik en zijn ballen en die werden samen met zijn doodbloedende lichaam aan de honden gevoerd.

Athene veranderde Odysseus weer in zichzelf. Eindelijk kon hij zich herenigen met Penelope. Om haar laatste eventuele twijfels over zijn identiteit weg te nemen vertelde hij iets wat alleen hij kon weten: dat hij hun bed had gebouwd van een olijfboom die nog steeds geworteld stond in de grond. Ze omhelsden elkaar en hij vertelde haar al zijn avonturen zoals hij die had verteld aan de Phaiaken zonder al te lang stil te staan bij Kirke en Kalypso.

De volgende dag herenigde Odysseus zich met zijn oude vader Laërtes. Maar ze werden omsingeld door een horde rebellen en familieleden van vermoorde parasieten die uit waren op wraak. Odysseus was klaar om opnieuw een bloedbad aan te richten. Maar de godin Athene kwam tussenbeide en zei dat het genoeg was geweest.

Het was de laatste keer dat een van de goden tussenbeide kwam om geweld te stoppen en verder bloedvergieten te voorkomen. De tijd van de goden en helden was ten einde. Hierna volgde het tijdperk van de mensen.

Uit ‘De Griekse mythen’ van Ilja Leonard Pfeijffer.