Doolhof – Yolande Van de Weerd

Jonkvrouw Annabella verveelde zich in de stad. Door het raam van haar ruime luxueuze kamer keek ze naar buiten. Op straat was er grote drukte. Stapels goederen werden vervoerd op ratelende houten karren. Paarden hinnikten, af en toe knalde een zweep.
Sjofel geklede mensen gingen ietwat geschrokken opzij als een zwart glanzend karos voorbijreed, een koetsier in livrei op de bok.
Annabella dronk nippend haar hete chocolade en droomde weg. Naar de groene “buiten”.
Het Hof van Plaisantie. Waar, vooral in de zomer, de dagen lustig en afwisselend verliepen.
Er was steeds voornaam bezoek. Wandelen in het grote park, souperen in de weldoende schaduw van de grote kastanjelaren, en vooral de spelletjes brachten, alleen al bij de herinnering, een glimlach om haar mooi gevormde mond.
Jonkheer Van der Hooft, zo elegant in zijn wijnrode frak. Hoe hij haar schalks achternazat tussen de haagjes van de “doolhof”.
Bij de gedachte alleen al kreeg ze het warm en voelde ze haar hart bonzen.
Een keer had hij haar, nadat hij haar had ingehaald, achter een haagje getrokken en vluchtig omarmd.
Dat was haar groot geheim. Ze droomde er ’s nachts van of ze lag soms uren wakker en dan zag ze zijn gezicht voor zich. De parelgrijze ogen, de smalle zwarte snorbaard waarvan ze wist dat hij wat kleverig was maar heerlijk rook.
De doolhof. Het zou beter zijn de groene haagjes iets hoger te laten groeien, zodat er nog meer verborgen bleef… Ze betrapte zichzelf op onkuise gedachten.
Iemand klopte op haar kamerdeur. Dienstmaagd Machteld trad binnen, haar boezeroen wit en gesteven. Ze boog lichtjes.
“Bezoek voor U, edele jonkvrouw, uw biechtvader”.
Annabella liep rood aan. Kon Pater Aloysius in haar ziel kijken ? Waren haar overpeinzingen zondig ?
“Laat hem even wachten” zei ze, plots vastbesloten hem niets te vertellen over “het Hof van Plaisantie”